Ga naar de inhoud
Zwemmen (2022)

Een sprong in het diepe.

Ze rent hard. Zo snel dat haar voeten amper de grond raken. Nog een paar stappen en dan gaat ze zich afzetten, een sprong het diepe in. Dat weet ze zelf nog niet. Ze weet het pas, als ze het doet. 

Nu rent ze nog, als een wilde. Alsof haar bonkende voetstappen alles kunnen laten wegstromen. Maar ze moet omhoog en dan omlaag en dan nog dieper. Dat weet ze wel, maar dat is ze even vergeten. Daar komt ze zo wel weer achter. Let maar op. 

Ondertussen barsten haar longen uit elkaar en met elke stap die ze zet neemt er een inwendige druk toe. Ze voelt hoe ze organisatorisch meters aflegt in een landschap die bewonderd zou moeten worden tijdens het rennen. Vanbinnen telt ze melodisch mee met haar passen om het vol te houden.

EÉN en twee en drie en vier

TWEE en twee en drie en vier
DRIE en twee en drie en vier….!

Plots rent ze op haar blote voeten op natte tegels. Ze voelt de ruwe structuur onder haar voeten en het geluid van haar stappen klinkt niet langer als bonk-bonk-bonk maar als pets-pets-pets. De zanderige heidegrond waar ze liep is nergens meer te bekennen. In haar neusgaten dringt  een lucht van frituur en chloorwater en in de verte hoort ze geplons, vrolijk kinder gegil en ergens een beat van een liedje dat haar vaag bekend voorkomt. Voor haar doemt een lichtblauwe duikplank op. Of is het turquoise? Het is de laatste gedachte voordat ze haar impuls volgt. Ze rent de lege duikplank op, zet af en springt. 

Een oorverdovend lawaai galmt door haar oren wanneer ze door de lucht schiet als een aerodynamische pijl. Terwijl haar voeten onder haar in brand staan vliegt ze gestaag door de wolken, geconcentreerd om het uiterste puntje van de lucht te behalen. Het zwembad onder haar verdwijnt als een vlek in een landschap van bruin en groen. Ook de mensen verdwijnen. Zijn ze eerst nog poppetjes, worden ze dan ieniminie figuurtjes, veranderen ze tot stipjes en ten slotte lossen ze op in het niets. En plotseling weet ze weer wat ze moet doen. Ze moet omhoog en omlaag en dan nog wat dieper en dan komt vanzelf alles goed. Ze giechelt om hoe belachelijk simpel het is. Maar ze is er nog niet.

Het dendert nog steeds in haar oren als het stijgen zich voortzet. Verder en verder, hoog de lucht in. Voorbij de vogels en de wolken. Voorbij de vliegtuigen, maar nog voor de raketten. En op dat punt, houdt het gedender ineens op. 

Volle longen met ijle lucht houden haar op het hoogste punt voor even gewichtloos vast. Dit is het nulpunt, het spel van de zwaartekracht. Je weet wanneer je dit punt hebt bereikt wanneer alles voor een moment stil komt te staan. Er is geen tijd, er is niets onder, naast of boven je. Niemand houdt je vast. Ook jijzelf bent er even niet. Het zijn heimelijke seconden die misschien moeten lijken op de dood.

Stilte.
Niets.

Dan ademt ze uit en laat ze los. De eerste nanosecondes, wanneer ze voelt dat ze loslaat, zijn gevuld met angst. Maar als ze eenmaal aan het vallen is, kan ze er geen genoeg van te krijgen is. Ecstatisch, dat is het juiste woord ervoor. 

Verraderlijk is het wel. Je zou steeds kunnen springen, om weer te vallen, om dan gauw boven te komen, om weer te springen en te vallen. Zo leven mensen. Maar dan heb je niet gedoken, dan heb je alleen gesprongen. En als je wilt duiken, diep wilt duiken, dan heb je iets anders nodig. Een precieze uitvoering van ontspanning en techniek. 

Ze weet wat haar te doen staat.

De wolken wijken gauw uiteen als dunne sliertjes mist terwijl ze zich laat vallen uit de lucht. Al haar spieren worden weer in actie gezet, in een dans waarbij de lucht haar leidt. Vastberaden duikt ze naar het water toe, sneller en sneller. Ze moet nú haar kans grijpen om de perfecte buiteling te maken, om straks het water te doorboren. Om straks voorbij de gezonken schepen en de platvissen te duiken. Voorbij de ongedefinieerde zeebeesten, de watermonsters en de zeenimfen. Diep het zwembad in. In een fractie van een seconde trekt ze haar knieën in, grijpt haar benen en brengt haar kin naar haar borst. Ze begint als een kleine bal voorover te tollen in de lucht. Dan strekt ze zich uit, kantelt ze haar lichaam zodat ze razendsnel om haar as begint te draaien voor de dubbele schroef.

De blauwe vlek in de brei van bruin en groen wordt al gauw weer een zwembad. En dan, als ze zo hoog is als een flatgebouw met zevenenveertig verdiepingen, dan ziet ze tollend hoe het water onrustig onder haar begint te bewegen. 

Je moet je voorstellen dat dit alles binnen een paar seconden gebeurd. 

Het onrustige water richt zich op. Twee enorme muren van water splijten het zwembad in tweeën. Even lijkt het alsof ze op het kale droge te pletter zal vallen, maar deze dialoog van het water is haar bekend. Het is een waarschuwing, of een vraag misschien. Het zegt: Wil je echt zo diep duiken? Weet je het wel zeker?

Ze zou hier kunnen stoppen, dan wordt ze zachtjes afgeremd en zweeft ze met een zachte landing op twee benen op het veilige droge alsof er niets is gebeurd. Dan heeft ze een glimp opgevangen van hoe het is om te duiken, maar zal ze al gauw een soort jeuk krijgen om weer te springen, weer te vallen, en weer te duiken, in een eindeloze loop tot ze vermagert en zielloos de ecstase najaagt.


Stoppen doet ze niet. Haar gezicht verandert in een vastberaden trek en ze geeft nog even een duwtje aan de lucht om verder te komen. Als antwoord daarop botsen de twee watermuren met geweld terug tegen elkaar op. Vanuit de enorme golf die dat veroorzaakt verschijnen twee enorme armen met daaraan twee enorme handen. De gigantische ledenmaten reiken zich uit naar haar. Kom dan maar, lijken de armen te zeggen, Kom dan maar hier heen. 

Maar ze kent de grillen van het water. Die armen lijken een veilig welkom te heten. Maar straks komt er nog een klap, dan komt de koude en dan volgt er een immense druk van het gewicht van het water die eerst verstikkend zal zijn, voordat ze kan ontspannen. En ja hoor, een seconde later vallen de schijnveilige waterarmen uit elkaar om te hervormen naar een enorme mond met scherpe tanden die zich wijd openspert om haar in een keer op te slokken.


Bang is ze niet. Ze wist wat er komen zou. En ze duikt er middenin.

Het geluid om haar heen verandert. Het water trekt langs haar heen en maakt diepe tonen in haar oren. Ze wordt in het diepste van het water getrokken en ze weet dat ze niet zelf kan uitkiezen hoe ze weer naar boven komt. In die overgave ligt iets geruststellends. 

Het water trekt haar verder in haar duik. Ze passeert de vergane schepen en verbaasde vissen. Ze hoort de zeemonsters brullen ver, ver weg. Hoe dieper het water haar naar beneden trekt hoe donkerder het wordt. De hoge tonen van sirenenzang van de waternimfen komen voorbij, maar zelfs daar stopt ze niet. Voorbij, voorbij, dieper dan diepst.

Tot ze er is.

 

Traag strekt ze haar hand uit om de bodem aan te tikken, alsof ze even wil laten weten dat ze er is. Als antwoord ontsnapt er een bubbel uit de scheur uit de bodem, verder gebeurt er niets. Eén grote diepte van niets. Ze sluit haar ogen en voelt het gewicht van het water boven zich. Alsof ze kieuwen heeft gekregen. Hier kan ze adem halen, laag en diep. Dit is tijdloosheid in een zee van bedding en steun. Ze wordt van alle kanten gedragen. Hier hoeft ze niets te doen. 

Langzaam laat ze het water door haar vingers gaan en beweegt ze traag haar benen in sierlijke lussen. Soms strekt ze haar armen uit om te voelen hoe lang ze is. Het is alsof ze elk deeltje van haar lichaam weer kan voelen. En alsof elk stukje oppervlakte van haar lijf wordt aangeraakt door dit diepe, diepe water. 

Aangenaam kruipt het tussen haar vingers en haar tenen. Het laat haar haar zachtjes golven langs haar gezicht terwijl haar huid helemaal zacht en week wordt op deze plek in de diepte. Hier bestaan alleen zij, het water en de scheur in de bodem. Soms vergezelt een luchtbubbel haar zweven. Maar verder is er niets.

En dan, vanzelf en precies op het juiste moment, in een tijdsbestek die niet door klokken kan worden gemeten, raakt de bodem steeds verder weg en ziet ze de schittering van licht door het wateroppervlakte breken.

De vanzelfsprekendheid van het naar boven komen is in groot contrast met het springen daarvoor. Er worden geen spieren aangespannen, er hoeven geen buitelingen te worden gemaakt. Hoe komt het toch, dat het duiken naar het diepste punt altijd zoveel handelingen kost, dat het altijd met bochten en draaien gaat, gepaard met onvoorstelbaar veel moed? En waarom is het rennen en springen ernaartoe zoveel enger dan het vallen zelf? 

Waarom word niemand geleerd, hoe je gemakkelijk duikt in het diepe?

Boven water blijft ze op haar rug drijven, starend naar de wolken boven zich. De duikplank staat er verlaten bij, ze is alleen. Het zonlicht maakt spiegelingen in het oppervlak en met haar oren onder water luistert ze naar de gedempte geluiden van haar slagen. Af en toe neemt ze een duikeling achterover om verderop weer boven te komen. Nog even zwemmen dan, voordat ze weer haar voeten op het gras zal zetten. Nog even hier blijven, voordat ze het water weer goed moest herinneren op het platte droge. 

×